Vennootschap onder firma: de aansprakelijkheid van de (toe- en uitgetreden) vennoten
Bent u een vennoot in een vennootschap onder firma (hierna: vof)? Of wilt u toetreden dan wel uittreden als vennoot in of uit een vof? Wees u dan bewust van het risico om hoofdelijk aansprakelijk te worden gesteld door een schuldeiser van de vof. In deze blog zal de hoofdelijke aansprakelijkheid van een vennoot in een vof aan bod komen. Ook zal er worden ingegaan op hoofdelijke aansprakelijkheid van een vennoot, indien een vennoot wil uittreden dan wel wil toetreden tot een vof.
Aansprakelijkheid algemeen
Als hoofdregel geldt dat iedere vennoot hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de vof op grond van art. 18 WvK (Wetboek van Koophandel). De hoofdelijke aansprakelijkheid is niet subsidiair. Dit houdt in dat een schuldeiser van de vof zich zowel kan verhalen op het afgescheiden vennootschapsvermogen als op het vermogen van een vennoot: de keuze is vrij. Iedere vennoot kan dan ook hoofdelijk aansprakelijk zijn, ongeacht zijn aandeel in de vof, of hij de handeling heeft verricht waaruit de aansprakelijkheid is ontstaan dan wel of hij bestuursbevoegd is.
Uittredende vennoot
Een uittredende vennoot blijft aansprakelijk voor de schulden van de vof die zijn ontstaan, voordat de vennoot is uitgetreden. Daar komt bij dat zolang de vennoot zich niet heeft uitgeschreven uit het handelsregister, hij jegens derden aansprakelijk blijft voor schulden die na zijn uittreding ontstaan. Nadat de vennoot is uitgetreden, geldt in beginsel dat hij niet aansprakelijk is voor later ontstane schulden. Hier geldt echter een uitzondering op als het gaat om zogenaamde ‘noodzakelijke gevolgen’ van een handeling die heeft plaatsgevonden vóór het uittreden. Denk aan een (duur)overeenkomst die is gesloten als uitvoering van een besluit die is genomen vóór uittreding.
Toetredende vennoot
De Hoge Raad heeft in het Carlande-arrest (HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:588) geoordeeld dat een toegetreden vennoot op grond van art. 18 WvK hoofdelijk aansprakelijk is voor de verbintenissen van de vof die zijn ontstaan, voordat hij deel uitmaakte van de vof (zie r.o. 3.4.3). De strekking van art. 18 WvK brengt namelijk zich mee dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten alle schulden betreft die ten tijde van de toetreding tot de vennootschap bestaan of nadien ontstaan. De desbetreffende bepaling beoogt immers de schuldeisers van een vof te beschermen, indien het afgescheiden vennootschapsvermogen onvoldoende is om aan alle verbintenissen en verplichtingen van de vof te voldoen, door schuldeisers een verhaalsmogelijkheid te geven op het vermogen van de vennoten zelf. Aanvaarding van hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten voor bij hun toetreden reeds bestaande verbintenissen van de vof dient ook de rechtszekerheid, omdat een onderzoek naar het ontstaansmoment van verbintenissen van de vof, met het oog op de vraag welke vennoot of vennoten daarvoor kan of kunnen worden aangesproken, dan achterwege kan blijven (zie r.o. 3.4.5).
Afwijkende afspraken
Tot slot is nog belangrijk om op te merken dat van de hoofdregel kan worden afgeweken. De vof kan namelijk met een schuldeiser afwijkende afspraken maken. Denk bijvoorbeeld aan de afwijkende afspraak dat de vennoten van de vof niet hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn. De afwijkende afspraken kunnen worden overeengekomen bij het aangaan van de schuld of op een later moment.
Heeft u vragen over dit onderwerp? Neem dan contact op met mr. Yung Li via (050) 360 37 68 of stuur een mail naar info@lw.nl
Wilt u de hele uitspraak lezen dan kunt u die hier vinden: UITSPRAAK.