Ongerechtvaardigde verrijking
Stel je krijgt als aannemer een opdracht om een pand op te knappen. De opdrachtgever is huurder van het betreffende pand. Nadat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden, betaalt de huurder jouw facturen voor een totaalbedrag van 20.000 euro niet. Het pand is in de tussentijd, door de werkzaamheden, wel met 10.000 euro in waarde gestegen. Helaas valt er bij de huurder weinig te halen. Is het dan nu einde verhaal? Heb je nu voor niets de werkzaamheden uitgevoerd? In de situaties zoals hierboven genoemd kan de ongerechtvaardigde verrijking ex art. 6:212 BW een eventuele oplossing zijn. Art. 6:212 lid 1 BW bepaalt het volgende:
“Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.”
Om hier een beroep op te doen gelden er wel een aantal vereisten:
1. Verrijking van de een
Het begrip ‘verrijking’ omvat zowel behaald voordeel als afgewend nadeel. Dat laatste houdt in dat kosten die bespaard worden hier ook onder kunnen vallen.
2. Verarming van een ander
Een ander moet zijn verarmd oftewel de ander lijdt schade.
3. Verband tussen verrijking en verarming
De verrijking van de een gaat ten koste van de ander. Er moet dus voldoende verband bestaan tussen de verrijking en verarming.
4. Ongerechtvaardigd: toerekenbare onzorgvuldigheid
Er mag geen redelijke grond bestaan voor de verrijking.
Hoeveel moet de verrijkte betalen aan de verarmde?
Bij de ongerechtvaardigde verrijking geldt een zogenaamd ‘dubbel plafond’. De omvang van de vergoeding wordt niet alleen bepaald door de verarming maar ook door de verrijking. De verrijkte kan niet worden verplicht meer dan het bedrag dat hiermee gemoeid is te vergoeden. Is dit bedrag minder groot dan de verarming dan komt slechts het lagere bedrag met de verrijking gemoeide bedrag in beeld. Je moet dus beide bedragen naast elkaar leggen. Het laagste bedrag is dan bepalend.
Conclusie van het voorbeeld
Als we nu kijken naar het bovenstaande voorbeeld, is het de verhuurder van het pand die is verrijkt. Zijn pand is immers in waarde gestegen. Aan de andere kant is het de aannemer die is verarmd omdat zijn werkzaamheden niet zijn betaald. Tussen die verrijking en verarming bestaat ook voldoende verband en het is ongerechtvaardigd. Een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking zal dus jegens de verhuurder moeten worden ingesteld.
De verrijking bedraagt 10.000 euro terwijl de verarming 20.000 euro is. Als je die twee bedragen naast elkaar zet dan is het laagste bedrag bepalend. De aannemer kan dus maximaal 10.000 euro krijgen van de verhuurder.
Al met al zal ongerechtvaardigde verrijking niet optimaal zijn voor de aannemer als hij het totaal bedrag van 20.000 euro wil hebben. Het kan daarom ook noodzakelijk zijn om nog een andere vordering in te stellen waarbij hij wel zijn volledige schade vergoed kan krijgen. Daarbij kan je denken aan een vordering op grond van onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW. Daarbij geldt namelijk geen ‘dubbel plafond’. De aannemer kan dus het beste primair een vordering instellen op grond van onrechtmatige daad en subsidiair een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
Heeft u zelf een geschil over een verrijking of wilt u hier meer informatie over? Neem dan contact op met Stefanie de Vries via 050-3603768 of info@lw.nl